Volgens een verklaring van de Raad van Ministers werd het wetsdecreet goedgekeurd dat "voorziet in een compensatie voor verhuurders, tot het maximum van 1/15 van de patrimoniale fiscale waarde van het verhuurde eigendom, voor huurcontracten van woningen die werden afgesloten vóór 18 november 1990, bovendien zullen deze contracten niet onderworpen zijn aan het nieuwe stedelijke huurregime".

Op dinsdag meldden verenigingen van eigenaars en huurders dat de Nationale Woningraad de compensatie heeft toegekend aan verhuurders met huurcontracten van voor 1990.

Op 22 november publiceerde het Instituut voor Huisvesting en Stedelijke Rehabilitatie (IHRU) een onderzoek naar huurcontracten die niet onder het Nieuwe Stedelijke Huurregime (NRAU) vallen, samen met het rapport over huurcontracten voor woningen in Portugal. Het doel was om het aantal gezinnen met zogenaamde oude inkomens (vóór 1990) te karakteriseren en bij te dragen aan het schatten van de bedragen die nodig zijn om dit soort contracten te ondersteunen.

Het document presenteerde de berekeningen van verschillende scenario's, afhankelijk van de maatregelen in de wetgeving: het Meer Huisvesting pakket en het wetsdecreet dat in 2015 de aanbeveling deed om de subsidie toe te kennen aan huurders met een lager inkomen, ouderen of mensen met een handicap, na het einde van de overgangsregeling.

Volgens de studie zorgt de voorziene waarde van de steun voor het pakket "Meer huisvesting", dat in oktober van dit jaar in werking is getreden, ervoor dat de overgang naar de NRAU van de huren van oude woningen, die hoger of lager zouden zijn afhankelijk van de te kiezen oplossing, wordt stopgezet.

Gegevens wijzen op het bestaan van 124.083 huurovereenkomsten voor woningen van vóór 1990 (in totaal zijn dat er 151.620, waarbij de 27.537 accommodaties die eigendom zijn van een publieke entiteit of non-profitorganisatie niet zijn meegerekend), compensatie zou kunnen neerkomen op een maandelijkse uitgave van 54,5 miljoen euro of 653 miljoen euro per jaar, ervan uitgaande dat dit overeenkomt met het verschil tussen de gemiddelde waarde van de huidige huren en een huurprijs die is vastgesteld op basis van de gemiddelde waarde per vierkante meter van nieuwe huurovereenkomsten.

Als deze methodologie zou worden toegepast, maar rekening houdend met een plafond van 80 procent voor de mediane vierkante waarde van nieuwe huurcontracten (gepubliceerd door het Nationaal Instituut voor de Statistiek), zouden de maandelijkse uitgaven met deze maatregel 39,8 miljoen euro (477,8 euro per jaar) bedragen.

De studie beschouwde ook een ander scenario, rekening houdend met de bepalingen van het Meer Huisvestingsdiploma, zouden de maandelijkse kosten €2,2 miljoen per maand bedragen (€26,6 miljoen per jaar).

In dit tweede scenario werd de waarde berekend in de veronderstelling dat de huurder huur betaalt volgens de inspanningstarieven die in de wet zijn voorzien (gebaseerd op het gecorrigeerde jaarinkomen - RABC van het huishouden) en een compensatie voor de rest voor 1/15e van de fiscale vermogenswaarde van het huis, wanneer deze hoger zou kunnen zijn.

Deze studie, die was gepland voor de staatsbegroting voor 2022, werd uitgewerkt door het Observatorium voor Huisvesting en Stedelijke Rehabilitatie (OHARU), via een partnerschap tussen PlanPP, in samenwerking met INE en de Belastingdienst (AT).